Verder gaat het ook over sport bij de Grieken en Romeinen, estafettelopende Inca’s, lopers in het oude China, India, Tibet en elders. Hij bevestigt hierbij terecht dat de Grieken geen marathon of Spartathlon kenden. Anderzijds zitten in dit deel een hoop verhalen die moeilijk controleerbaar zijn.
Deel twee is veel degelijker. Hierin komen onder andere aan bod: de Finse school van Paavo Nurmi, de Duitser Rudolf Harbig, de Zweden Gunder Hägg en Arne Andersson, Emil Zatopek, Vladimir Koets, Roger Bannister, Abebe Bikila, de opmars van de Afrikanen en de rol die Europese missionarissen hierbij speelden, trainers zoals Gerschler, Lydiard en Cerutti, Kenneth Cooper, James Fixx, Grete Waitz, Ingrid Kristiansen, Henry Rono, de Chinese atletes van Ma Junren (1992-1995), de Kenianen en de Japanse marathonloper Seko die soms 150 km per dag liep en 1200 op 8 dagen.
DOPING
Gotaas spreekt vrijuit over allerlei vormen van doping: bloeddoping in Finland in de jaren ’70, EPO vanaf het einde van de jaren ’80, anabole steroïden of testosteron in de goed georganiseerde DDR. Bloeddoping en EPO deden de atleten een halve minuut sneller lopen op 5.000 en een hele minuut op 10.000.
Het boek eindigt met een lange literatuurlijst en een uitgebreid personenregister. De auteur geeft toe dat zijn keuze selectief is. Ultralopers zoals Iannis Kouros en atleten uit Nederland en België staan er niet in. Over de laatste twee categorieën verschijnt binnenkort trouwens wel een boek van Ivan Sonck.