1. De intervaltraining
Waarom?
Een artikel gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Medicine & Science in Sports & Exercise bevestigde in 2007 wat professionele atleten al jaren wisten: trainingen aan een hoge intensiteit verbeteren de prestatie meer in vergelijking met trainingen aan een gemiddelde intensiteit. Veel lopers dagen zich niet voldoende uit om progressie te maken en bereiken een bepaald plateau. Af en toe eens wat snelheid toevoegen – in de vorm van gestructureerde intervallen of fartleks – doet wonderen voor je looptempo.
Hoe?
Begin simpel met enkele fartlek-intervallen: deze versnellingen variëren in tempo en afstand en doe je wanneer en waar jij ze wil. Begin je training met een opwarming op je normale tempo. Zodra je bent opgewarmd, kies je een boom, paaltje of ander element in je omgeving zo’n 10 tot 30 seconden verder om naar toe te snellen. Sprint naar dit punt en herstel enkele minuten op je duurlooptempo, jog of wandel (afhankelijk van je niveau). Kies vervolgens een ander doel uit om naartoe te lopen en herhaal dit enkele keren.
Een ander alternatief is om enkele heuvels of bruggen in je looproute te steken (dit kan ook door de hellingsgraad op de loopband in te stellen). Na je opwarming loop je een helling op gedurende 30 seconden. Jog (of wandel) weer naar beneden, loop 5 minuutjes los om te recupereren en sprint het hellingetje opnieuw op. Herhaal enkele keren. Hoe meer je dit doet, hoe makkelijker je de volledige helling overbrugt aan een steviger tempo.
2. De LSD-loop (Long Slow Distance)
Waarom?
De LSD-training (de lange, rustige duurloop) is een simpele, maar effectieve trainingsvorm. Voor zij die met een hartslagmeter lopen, is dit het type training dat je op 70 à 80% van je maximale hartslag uitvoert. En hoewel je niet specifiek op snelheid traint, zorgen deze rustige trainingen er toch voor dat je op termijn sneller loopt.
Hoe?
Om steeds langere duurlopen te doen, moet je eerst weten wat je langste afstand en tijd tot dusver is. Als je bijvoorbeeld steeds maximum 45 minuten loopt, maak je er een doel van om 5 minuten langer te lopen. Voeg er voor en na je training nog zo’n 5 à 10 minuten wandelen aan toe, zodat je je uithoudingsvermogen geleidelijk aan verbetert. Behoud de gewoonte van het ‘inwandelen’ (om je hartslag geleidelijk aan in de aerobe zone te brengen) en het ‘uitwandelen’ (om je lichaam te laten wennen aan de extra actieve tijd en om spierstijfheid te vermijden). Het is niet de bedoeling dat je van 30 minuten naar 3 uur lopen gaat op één week tijd. Vergeet niet dat trainen een proces is.
3. Het herstelloopje
Waarom?
Vermijd dat je overtraind raakt door op een juiste manier te herstellen. Een herstelloopje is een goede parameter om je progressie te meten. Als je het tempo van deze loop makkelijk aanhoudt, ben je fitter en sterker geworden. Ervaar je pijn of heb je het erg moeilijk? Dan voer je je trainingen wellicht iets te hard of snel uit.
Hoe?
Voor beginnende lopers voelt zo’n herstelloopje soms ongemakkelijk en pijnlijk aan. Let er vooral op dat je hartslag laag blijft en wandel als je het te moeilijk hebt. Dit loopje hoeft overigens ook niet lang te duren. Zelfs voor meer ervaren lopers schommelt dit type training gemiddeld tussen de 45 à 60 minuten. Maar ook hier geldt: let op je hartslag. Op een mindere dag kan zelfs de meest ervaren loper pijn ervaren. Push jezelf niet, anders mis je het hele doel van deze training. Wandel liever rustig verder.