1. Denk aan de wedstrijd
Als je op een wedstrijd aankomt, vraag je ook niet aan de organisatie om een bepaalde strook (bv: een helling) even uit het parcours te halen, kwestie dat jij toch maar je besttijd zou verbeteren. Wel, doe dat dan ook niet op training en heb geen schrik voor die helling in de buurt van je normale loopparcours. Bijkomend voordeel: als je zo nu en dan een ander parcours loopt, maak je je lichaam ook alerter, omdat het niet steeds in dezelfde situatie terechtkomt. Dat kan helpen wanneer je een wedstrijd voor het eerst afwerkt en dus geconfronteerd wordt met een (relatief) nieuwe omgeving.
2. Gebruik technologie
Er zijn heel wat technologische hulpmiddelen om de variatie in je loopparcours leuk te maken. Zo kan je middels apps als Strava bijvoorbeeld kijken welke routes lopers bij jou in de buurt afwerken. Vervolgens kan je proberen om op die omlopen een snellere tijd dan je buurtgenoten neer te zetten. Door verschillende parcours te integreren in je training, krijg je ook meerdere referentiepunten. En dankzij een gps-horloge ontvang je meteen ook feedback over je nieuwe route: hoeveel kilometer heb ik gelopen, was mijn gemiddelde snelheid hoger of lager dan op mijn andere parcours, waar lag het moeilijkste punt van de training?
3. Kies ook eens voor intervals
Het is algemeen geweten dat je intervaltrainingen nodig hebt om een completere en betere loper te worden. Aangezien intervaltrainingen korter zijn, zal je parcours normaal gezien ook sowieso anders zijn dan bij een duurloop. Integreer deze dan ook in je trainingsschema.