In een artikel in het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift The Lancet hekelen de 58 wetenschappers het feit dat de BMI nog te vaak gebruikt wordt als enige maatstaf om te bepalen wie ernstig overgewicht, obesitas dus, heeft en dus gezondheidsrisico’s loopt zoals hart- en vaatziekten en diabetes type 2.
Je BMI bereken je door je gewicht in kilogram te delen door het kwadraat van je lengte uitgedrukt in meter. De formule werd in de 19de eeuw ontwikkeld door de Gentse professor Adolphe Quetelet. Een BMI lager dan 18,5 betekent ondergewicht. Een BMI tussen 18,5 en 25 staat voor een gezond gewicht. Tussen 25 en 30 heb je overgewicht, vanaf 30 heb je obesitas.
Maar klopt dat wel? Alleen de verhouding tussen lengte en gewicht, uitgedrukt in BMI, levert volgens de experts in The Lancet geen goede diagnose op. Wie overtollig vet rond lever en hart heeft, heeft niet altijd een hoge BMI. En heel gespierde mensen kunnen een hoge BMI hebben, maar dat betekent daarom nog niet dat ze ziek zijn. De BMI als obesitas-indicator is ook erg Europees gekleurd. Een Aziatisch iemand met dezelfde BMI als een Europees type zal doorgaans meer vetmassa hebben en dus meer kans op aandoeningen.
De wetenschappers, gesteund door 76 internationale gezondheidsorganisaties, pleiten daarom voor een andere aanpak om obesitas te definiëren. De BMI hoeft niet per se op de schop, maar er zijn bijkomende indicatoren nodig: metingen die de verdeling van vet over het lichaam in kaart brengen. Dat kan bijvoorbeeld door de buik- en/of heupomtrek te meten. Of er zijn ook gesofisticeerde scantoestellen die iemands vetverdeling over het lichaam kunnen meten.
In The Lancet breken de wetenschappers tot slot ook een lans om twee categorieën obesitas te onderscheiden: klinische en preklinische. De eerste is een aandoening die gepaard gaat met verhoogde bloeddruk, gewrichtspijn of moeite met dagelijkse handelingen zoals aankleden. Bij preklinische obesitas heeft iemand wel overtollig vet, maar werken de organen nog goed.